Zomer
ZOMER
Als hij dit opschrijft bestaat hij uit de helft van twee vaders, die hun kinderen meegenomen hebben naar het zwembad. Dat dit zwembad het Dousberg Bad heet en in Maastricht ligt doet niet zoveel terzake. Op het grote grasveld rond het bad vinden dingen plaats die overal gebeuren rond een bak vol water met mooi weer.
Vlak voor zijn neus voetballen drie bierbuikige mannetjes en verder ligt iedereen te bruinen op zijn handdoekje; meisjes bij meisjes en jongens bij jongens. Twee groepen die elkaar nonchalant, maar o zo scherp in de gaten houden ondanks de warmte. Verderop zit een plompe moeke rechtop in het gras; haar bedrijvige armen liggen stil in haar schoot. De drie Bierbuikjes zuchten onder hun aktiviteiten, de techniek is er nog wel en even voelen ze zich de voetballers van weleer. De Plompe Moeke schilt nu een appeltje en deelt die met een druipend kind dat meteen weer terugrent naar het volle bad.
Hij zoekt naar zijn dochter in die badende menigte, waar ze samen met haar vriendin en diens vader proberen een potje te zwemmen. Hij verheft zich op zijn ellebogen en zoekt haar blonde paardestaart tussen al die koppies die uit het water steken. Om hem heen heeft het luie liggen nu echt toegeslagen; er wordt gelezen, ingewreven, loom over het buikje geaaid, rimpels en pukkels worden onderzocht, tatoeages bewonderd en dat alles dik overgoten met een graadje of dertig.
Hij vindt zijn dochter terug in het gekrioel en tegelijk kijkt ze naar hem. Ze zwaaien naar elkaar. Life is a state of mind, denkt hij. Waarom hij dat denkt weet hij niet. Althans, hij weet het wel maar het is te warm om het uit te leggen en verder nog wat op te schrijven…
© Jac. de Feyter