Van Toen en NU 7
‘Heb je je vader en moeder dan nooit gemist?’, vroeg hij, niet wetend wat hij allemaal overhoop zou halen met z’n gevraag.
‘Het zijn m’n favoriete oom en tante geworden’. Daar was ze weer zo nuchter over en dat was op z’n minst opmerkelijk in een steeds softer wordende tijd waarin psychedelische experimenten terugvoerden tot het leven in de baarmoeder en je pas serieus genomen werd als je in therapie zat voor het een of ander. ‘Zo gingen dingen nu eenmaal’, besloot ze met de laatste slok van haar biertje.
Nou goed, dat was dus gezegd en ook kwam hij erachter hoe ze heette -Magda- en dat haar oma een parkiet had die kon praten.
‘Jaah hooor’, smaalde hij. Als je iemand graag mag, geloof je van die iemand alles of wil je alles graag geloven. Ga zelf maar na. Maar dat van die sprekende parkiet had hij niet geloofd.
‘Echt waar’, had Magda aangedrongen en ze keek hem aan met teleurgestelde ogen. ‘En als je het niet gelooft’, vervolgde ze met enige aandrang, ‘kom dan maar mee. Ze woont in de Langestraat’. Ze pakte alvast haar jas van de kruk waarop ze zat.
Het regende buiten. Natte slierten water wervelden over de straatstenen en striemden het grachtwater van het Verdronkenoord. Het was oktober en op de brug bij De Mient stond nog steeds een poffertjeskraam waar van achter het raam de laatste familie naar het beestenweer aan de andere kant van het glas zat te kijken.
‘M’n oma is blind… geworden, zei Magda nog, terwijl ze haar gezicht ophief naar de regen en haar natte lippen aflikte. ‘Ze kan je niet zien’. Voor het eerst bekeek hij haar eens goed. In het café, zittend aan de bar, had hij maar één kant van haar gezicht gezien, nu kon hij ook de andere kant bekijken. Hij vond haar grappig, maar niet super aantrekkelijk. Ze had een rond hoofd met twee bolle wangen, een guitige wipneus met daarop een klein stalen brilletje. Maar de doortastende manier waarop ze hem meetroonde trok hem aan. In het café had hij zich een beetje verveeld, maar nu ineens gebeurde er weer iets. Door haar…