Bezoekje
Op één januari zit zijn vierennegentigjarige moeder in het verzorgingstehuis klaar voor bezoek. Het is er bloedjeheet, want de verwarming staat op zomerse temperaturen. Ondanks dat veel functies versleten zijn, mankeert ze niet veel. Het zicht wordt slecht en ze begroet hem formeel totdat hij vlak voor haar staat en ze hem herkent. “O, ben jij het!”, zegt ze dan. “Ben je alleen?” Ze is altijd teleurgesteld als hij in z’n eentje komt en het stoort hem . Vroeger zou hij geantwoord hebben: “Ja, is dat soms niet genoeg?” Maar nu doet-ie net alsof hij het niet gehoord heeft. Ze draagt een dieprood hesje met glittersteentjes afgezet boven een bloesje van dezelfde kleur en eronder een geruite rok. “Je ziet er patent uit vandaag”, complimenteert hij haar.
“Ja, maar dat is alleen de buitenkant”, klaagt ze.
Nu moet hij snel ingrijpen, anders zit hij het komende uur opgescheept met haar lichamelijke klachten. “Nog ander bezoek gehad vandaag?”
“Ja, die zijn vanmorgen al geweest”, laat ze weten.
“O, dus je bent niet vergeten”.
“Wat zeg je?”
“Dus je bent niet vergeten”, schreeuwt hij. Haar gehoor is ook niet meer wat het is geweest. Hij kijkt naar haar, naar het vierennegentig jaar oude vel van haar armen dat los om haar botten zit als een uitgelubberd tenue. “Is de thuishulp nog geweest?”
“Praat me er niet van”, schiet ze uit haar slof. “Ik heb tegen ze gezegd dat ze de sinaasappels beter moeten uitpersen?”
Foute vraag, bedenkt hij zich, maar weet ook niet goed hoe hij hem moet terugdraaien. “Uitpersen…?”, herhaalt hij dommig.
“Ja, want toen ik de schillen zelf nog eens naperste haalde ik er nog zes slokjes uit. Moet je nagaan, zes slokjes…. Daar kan ik toch zo kwaad om worden”. Voor even krijgt ze weer dat fanatieke trekje om haar mond dat hij zo goed van haar kent.
“Neeeh.., en dat is ook niet goed voor het milieu”, doet hij er nog een schepje bovenop, want hij weet inmiddels hoe hij haar moet kalmeren.
“Precies”, zegt ze tevreden. “Al die verspilling is helemaal niet goed voor het milieu”.
Daarna zitten ze een hele tijd zwijgend tegenover elkaar en vraagt hij zich af in hoeverre hij op haar lijkt. Meer dan hem lief is, komt hij tot de bittere conclusie. Hij kijkt naar buiten, naar de kale bomen langs de vaart en onderwijl proberen zijn hersens een veilig onderwerp op te graven.