Fietsslot
Ze had haar fiets op de hoek van de straat in het rek geparkeerd en morrelde aan het slot. Zijn zusje. Nou ja, zeg maar ‘zuster’, want ze is ouder dan hij. Veel ouder en ook volwassener. Zou zomaar kunnen… En daarom dacht hij nooit aan haar als zijn ‘zusje’. Bovendien gaf ze hem altijd het gevoel dat hij nog veel moest leren en was hijzelf daardoor eerder haar kleine broertje.
Haar fiets was tamelijk nieuw en zo’n duur exemplaar waar sommige mensen in investeren. Als je ‘t geld hebt, wil je een goeie fiets. Klaar! Na het gewone slot probeerde ze nu de onwillige kabel om het staal van het fietsenrek te krijgen.
Een Franse vriend van hem was ooit opgevallen dat de sloten op de Nederlandse fietsen vaak groter zijn dan de fiets zelf. “Je zit hier op een rijdend slot”, schamperde hij. Overdrijven is ook een vak, hoewel…
“Zet ‘m wel goed vast”, riep hij ter begroeting tegen zijn zusje, die nog steeds met de kabel aan het stoeien was. “Oh, ben jij het”, schrok ze op. De ironische ondertoon in zijn begroeting ontging haar en uiterst serieus (een familietrekje?) begon ze hem uit te leggen dat ze haar fiets de vorige keer op deze plek maar half op slot gezet had.
“Half?”
“Ja, alleen met de kabel en niet ook met het gewone slot”
Hij dacht aan zijn eigen fiets; een oud beestje dat niemand wilde hebben. En hij dacht ook aan alle zorg die al dat nieuwe spul vergt. “Toen ik terugkwam had iemand mijn fiets op slot gezet. Op het gewone slot”. Eindelijk had ze kabel uit de krul.
“He?”
“Ja, de juffrouw van deze winkel op de hoek, kwam naar buiten en gaf me een briefje met het telefoonnummer van degene die hem op slot gezet had”
“En die heb je gebeld?”.
“Ja, hij kwam meteen. En begon te vertellen dat ik een hele dure fiets had. Maar dat wist ik zelf ook wel”. Haar fiets stond nu vast aan het rek en ze richtte zich op. Haar wangen hadden een blos van inspanning. “Moet je niet aan het werk?.
Hij negeerde haar controlerende toon en vroeg: “Gaf hij je toen je sleuteltje terug?”.
“Hij wou er geld voor hebben”, antwoordde ze, alsof dat normaal was. “Het was zo’n type dat de hele dag op straat rondhangt”.
“En dat heb je hem gegeven?”.
“Ja, maar ik had alleen vijftig euro bij me. Die heb ik gewisseld bij diezelfde winkeljuffrouw hier op de hoek. Vijftig euro vond ik toch wat veel”.