Halve Heilige 1
Echt zakelijk kon je Jack’s vader niet noemen. Dat deed dan ook niemand, maar lastig was het soms wel. Voorbeeldje: toen zijn moeder de piano, die na het vertrek van zijn broer uit het ouderlijk huis werkeloos achterbleef, wilde verkopen, bedong ze daar een prijs voor waar zijn vader zich diep voor schaamde. Zo diep dat hij bij de overdracht ervan ook niet aanwezig wilde zijn. Het was nog in de gulden-tijd en hij gooide haar voor de voeten: “We kopen ‘m voor vierduizend gulden, we gebruiken hem jarenlang en dan vraag je er nu ijskoud zesduizend gulden voor!”. De verontwaardiging spatte van zijn gezicht. “Zoiets doe je toch niet..!”
“Ik kan er zesduizend voor krijgen en dan vraag ik dat”, verweerde zijn moeder zich snibbig.
“In het oude Griekenland was de God van de handel dezelfde als die van het dievengilde”, wist zijn vader nog te melden.
“Ach, jij”. Ze haalde haar schouders op.
Het was eeuwige strijd tussen die twee op dat vlak. Z’n moeder die van mooie dingen hield – zijn vader die haar hang ernaar verachtte. Zijn moeder die gek was op sieraden en als ze daarover begon haar gelovige man hoorde zeggen: “Ach mens, in het hiernamaals zijn de straten geplaveid met goud”. Waarop ze dan niet verder kwam dan hem: “Ja, dat kan wel wezen…”, toe te voegen terwijl ze de paar juwelen die ze bezat bekommerd wegborg in het koffertje bedoeld voor haar schatten.
Hoe kunnen mensen die zo verschillend zijn het toch zo lang met elkaar uithouden? Misschien was de enige succesvolle zakelijke transaktie in het leven van zijn vader geweest, dat hij Jack’s moeder aan de haak geslagen had. Zijn vader die zich nooit druk maakte over geld, ook een gat in z’n hand had (nou ja, eerder een ‘gaatje’, want zoveel was er ook weer niet te verdelen) en zijn moeder die elke uitgave streng controleerde met behulp van haar Brabantia-geldkistje. In dat langwerpige kistje zat voor elke uitgave een apart vakje onder de gleuven in het deksel; een gleuf voor ‘brandstof’, eentje voor ‘kleding’, zelfs een voor ‘onvoorzien’, etcetera…